Geen herinvesteringsreserve voor melkquotum

Uit een onlangs gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Breda van 15 mei 2009 blijkt dat niet al te lichtvaardig moet worden gedacht over de vorming van een herinvesteringsreserve.

Belastingrechters moesten zich buigen over zowel de vraag of de overdracht van het melkquotum door een belastingplichtige aan een door hem opgerichte bv kon plaatsvinden tegen het bedingen van een winstrecht alsmede over de vraag of de bv ter zake van de verkoopwinst die werd gerealiseerd bij de (door-)verkoop van het melkquotum aan derden, een herinvesteringsreserve mocht vormen.

De casussituatie
De heer X exploiteerde tot en met 31 december 2000 in de rechtsvorm van een eenmanszaak een melkveebedrijf uit. Op 1 januari 2001 verandert deze rechtsvorm in een maatschap. Vanaf deze datum exploiteert de heer X samen met zijn vrouw Y het bedrijf. Het melkquotum is daarbij deels geruisloos overgedragen aan Y.

De beide ondernemers richten op 11 maart 2002 Z BV op. Bij overeenkomst van 19 juli 2002 heeft Y het melkquotum tegen een winstrecht verkocht aan Z BV. Z BV heeft het melkquotum voor een bedrag ter grootte van € 343.441 geactiveerd op haar balans en is daarop gaan afschrijven. Daar tegenover heeft Z BV op haar balans een winstrechtverplichting gepassiveerd.

Per 1 januari 2002 is de BV toegetreden tot de maatschap van X en Y. In de loop van 2002 is het melkveebedrijf in gedeelten verkocht en zijn X en Y geëmigreerd naar Frankrijk waar zij een nieuw melkveebedrijf hebben opgezet. Het melkquotum is in 2002 aan derden verkocht voor een bedrag ter grootte van € 366.684. Bij de verkoop van het melkquotum is een boekwinst behaald van € 37.553. Deze boekwinst heeft Z BV gedoteerd aan een herinvesteringsreserve. In 2002 is daarvan nog niets afgeboekt.

De overweging met betrekking tot de herinvesteringsreserve
De rechtbank overweegt dat vast staat dat het melkquotum door Y is verkocht aan Z BV toen de verkoop van de diverse onderdelen van het landbouwbedrijf, met het oog op de door Y en X voorgenomen emigratie, al in volle gang was en dat het melkquotum kort daarna aan derden is verkocht voor een prijs die hoger is dan de waarde bij de aankoop door Z BV van Y.

Dit kan, naar het oordeel van de rechtbank, tot geen andere conclusie leiden dan dat het melkquotum is verkocht aan Z BV met geen ander doel dan om het zo snel mogelijk door te verkopen. Dat er vooraf onzekerheid was over het al dan niet slagen van de verkoop van het melkquotum op korte termijn of over de daarbij te realiseren verkoopopbrengst, is gesteld noch gebleken.

De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat het melkquotum, omdat het is gekocht met het oog op de spoedige verkoop daarvan, voor Z BV geen bedrijfsmiddel is , maar door haar vanaf haar oprichting als voorraad is aangehouden. Dit betekent dat Z BV het melkquotum moet activeren voor de waarde bij aankoop, dat zij daarop niet kan afschrijven en dat de bij de verkoop van het melkquotum behaalde winst niet kan worden gedoteerd aan een herinvesteringsreserve.

Conclusie
Ondanks het feit dat de verkoopopbrengst van het melkquotum thans aanmerkelijk lager is dan een aantal jaren geleden door de forse gedaalde prijs per kilogram vet, moet er over deze verkoopopbrengst vaak nog steeds een ongewenst hoog bedrag aan belasting worden betaald.

Dit geldt zeker in de situatie waarin men van plan is de verkoopopbrengst te herinvesteren in andere bedrijfsmiddelen. Dit leidt er in de praktijk vaak toe dat de toevlucht wordt gezocht tot een structuur waarvan een bv onderdeel uitmaakt. Dit kan zijn doordat de bv toetreedt tot een samenwerkingsverband dan wel door een fiscaal geruisloze inbreng van de onderneming – inclusief het melkquotum – in de bv.

Door toepassing van de herinvesteringsreserve wordt beoogd directe belastingheffing te voorkomen. Uit de besproken uitspraak blijkt dat dit – zeker bij een ruisende overdracht zoals in de onderhavige casussituatie - niet in alle gevallen lukt.

Er werd niet voldaan aan het vereiste dat er sprake moet zijn van de verkoop van een bedrijfsmiddel. In de visie van de rechtbank was er met betrekking tot het melkquotum voor de bv geen sprake van een bedrijfsmiddel maar van een activa dat – na de verkrijging – slechts (kort) werd aangehouden tot een geschikt moment van verkoop.

Ook thans blijkt weer dat fiscale planning uitermate belangrijk is. Ook door een goede en bovenal tijdige communicatie tussen klant en adviseur kan veel worden bereikt.

Een ander bekend struikelblok met betrekking tot de vorming van de herinvesteringsreserve is de aanwezigheid van een reëel vervangingsvoornemen op de balansdatum. Is de ondernemer daadwerkelijk voornemens om tot vervanging over te gaan of wordt de herinvesteringsreserve slechts gevormd om enige tijd uitstel van belastingheffing te verkrijgen. De aanwezigheid van een vervangingsvoornemen moet door een belastingplichtige aannemelijk worden gemaakt.

Meer informatie
Hebt u naar aaneiding van dit bericht vragen, neem dan contact op met onze agro-adviseurs. Bel 0546-62252

Bron:[www.jonglaan.nl]

Deel dit artikel

Reacties

anonymous_8
Eindelijk eens een belangwekkend bericht. En geen reacties.
anonymous_57
algemeen bekend dat de BV minstens 3 jaar voor emigratie moet zijn opgericht om dit soort zaken te voorkomen.
frank b
Dat dacht ik ook.
anonymous_465
Jonglaan doet net alsof dit nieuws is, iedere logisch nadenkende begrijpt dat dit niet lukt.
3 jaar is de ongeschreven regel.
Maar wat een drukte, de aanloop (boek)verliezen zijn meestal wel zo te rekenen dat je in NL geen belasting hoeft te betalen.
BV is dan niet nodig, wel mooi voor de adviseur om nog even voor emigratie de zak te vullen.

Het laatste nieuws voor tijdens de koffie

Altijd op de hoogte blijven van nieuws met betrekking tot frankrijk , belasting , melkquotum , emigratie , bank , melkveebedrijf en uitspraak ? De Nieuwsgrazer nieuwsbrief wordt dagelijks verstuurd om 10:00. Meld je ook aan!

REACTIES
4
DEELNEMERS
4
WEERGAVES
3